Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BD1276

Datum uitspraak2008-04-25
Datum gepubliceerd2008-05-09
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Arnhem
Zaaknummers07/00449
Statusgepubliceerd


Indicatie

Invordering. Ontvanger handelt onbehoorlijk door kosten in rekening te brengen voor hernieuwd bevel tot betaling.


Uitspraak

Uitspraak GERECHTSHOF ARNHEM Sector belasting nummer 07/00449 Eerste meervoudige belastingkamer op het hoger beroep van X te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem (hierna: de Rechtbank) van 24 juli 2007, nummer 07/00940, in het geding tussen belanghebbende en de ontvanger van de Belastingdienst/Rivierenland kantoor Arnhem (hierna: de Ontvanger) 1. Ontstaan en loop van het geding 1.1. Op 23 april 2004 heeft de Ontvanger een bedrag van € 14 aan aanmaningskosten in rekening gebracht inzake de aan belanghebbende opgelegde aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzeke-ringen (hierna IB/PVV) 2001. 1.2. Op 19 mei 2004 is aan belanghebbende een dwangbevel uitgevaardigd inzake de aanslag IB/PVV 2001. Hierbij is een bedrag van € 71 aan kosten voor het betekenen van het dwangbevel aan belanghebbende in rekening gebracht. 1.3. Op 11 augustus 2005 heeft de Ontvanger een hernieuwd dwangbevel uitgebracht inzake de aanslag IB/PVV 2001 en daarbij een bedrag van € 14 aan kosten in rekening gebracht. 1.4. Bij de beschikkingen van 25 augustus 2006 en 28 augustus 2006 is aan belanghebbende inzake de invordering van de hiervoor genoemde aanslag respectievelijk € 27 en € 39 aan invorderingsrente in rekening gebracht. 1.5. Belanghebbende heeft bij brief van 13 februari 2007 tegen de hiervoor genoemde vervol-gingskosten en invorderingsrente beroep ingesteld bij de Rechtbank. De Rechtbank heeft dit beroep op 20 februari 2007 ontvangen. 1.6. Bij uitspraak van 24 juli 2007 heeft de Rechtbank het op 13 december 2007 bij de Rechtbank ingekomen verweerschrift van de Ontvanger aangemerkt als uitspraak op bezwaar en belanghebben-de niet-ontvankelijk verklaard in zijn beroep tegen het niet nemen van een beslissing op een bezwaar. Vervolgens heeft de Rechtbank het beroep van belanghebbende wat betreft de vervolgingskosten ongegrond verklaard. Wat betreft de invorderingsrente heeft de Rechtbank het beroep niet-ontvankelijk verklaard. 1.7. Bij brief van 28 augustus 2007 heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de Rechtbank. Het Hof heeft dit beroep op 4 september 2007 ontvangen. 1.8. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 maart 2008. Belanghebbende is daar, met kennisgeving aan het Hof, niet verschenen. De Ontvanger is aldaar verschenen. 1.9. Van de zitting is het proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht. 1.10. De notities van het pleidooi dat de Ontvanger ter zitting heeft gehouden worden als hier herhaald en ingelast aangemerkt. 2. Vaststaande feiten 2.1. Met dagtekening 11 november 2003 is aan belanghebbende een aanslag IB/PVV 2001 van € 1.333 opgelegd. Bij brief van 21 november 2003 heeft belanghebbende tegen deze aanslag be-zwaar aangetekend. De Ontvanger heeft op 22 december 2003 ter zake uitstel van betaling verleend. 2.2. Bij uitspraak op bezwaar van 26 maart 2004 is de aanslag IB/PVV 2001 verminderd. Op 31 maart 2006 is aan belanghebbende de mededeling van vermindering verzonden. Hierbij is hij tevens uitgenodigd het openstaande bedrag van de aanslag, zijnde € 627, te voldoen. 2.3. Op 20 februari 2007 is belanghebbende in beroep gekomen van de uitspraak op bezwaar. In verband met overschrijding van de beroepstermijn is het beroep van belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard. 2.4. Op 23 april 2004 is belanghebbende aangemaand het onder 2.2. genoemde verschuldigde bedrag te voldoen. Hierbij is een bedrag van € 14 aan kosten in rekening gebracht. 2.5. Wegens het uitblijven van betaling is op 19 mei 2004 aan belanghebbende een dwangbevel betekend. Daarbij is een bedrag van € 71 aan kosten in rekening gebracht. 2.6. Bij brief van 24 mei 2004 heeft belanghebbende bezwaar aangetekend tegen de bij hem in rekening gebrachte vervolgingskosten. De Ontvanger heeft hierin aanleiding gevonden uistel van betaling te verlenen. Op dit bezwaarschrift van belanghebbende heeft de Ontvanger tot aan de proce-dure bij de Rechtbank nimmer uitspraak gedaan. 2.7. Bij brief van 16 december 2004 heeft de Ontvanger belanghebbende medegedeeld dat het uitstel van betaling voor de aanslag IB/PVV 2001 in te trekken. 2.8. Bij brief van 17 december 2004 heeft belanghebbende aangegeven geen reactie te hebben ontvangen op zijn brief van 24 mei 2004. Tevens heeft hij daarbij aangegeven bezwaar te maken tegen het schrijven van 16 december 2004 voornoemd en bij de Belastingdienst beroep aan te teke-nen. 2.9. Bij brief van 22 januari 2005 heeft belanghebbende een klacht ingediend bij de Belasting-dienst en wederom bezwaar gemaakt tegen de aanmaningskosten. 2.10. Met dagtekening 11 augustus 2005 heeft belanghebbende een hernieuwd bevel tot betaling inzake de aanslag IB/PVV 2001 ontvangen waarbij een bedrag van € 14 aan kosten in rekening is gebracht. 2.11. Bij brief van 13 augustus 2005 heeft belanghebbende meegedeeld geen antwoord te hebben ontvangen op zijn brieven van 22 januari 2005 en 17 december 2005 (naar het Hof begrijpt bedoelt belanghebbende 17 december 2004) alsmede bezwaar aan te tekenen tegen de kosten zoals bedoeld onder 2.8. 2.12. In reactie hierop heeft de Ontvanger de invordering opgeschort. 2.13. Bij brief van 14 november 2005 is het aan belanghebbende verleende uitstel van betaling ingetrokken. Daarbij is vastgesteld dat er geen bezwaarschrift (meer) in behandeling is inzake de aanslag IB/PVV 2001. 2.14. Op 19 november 2005 heeft belanghebbende beroep aangetekend bij de Belastingdienst waarbij hij een klacht heeft ingediend, onder verwijzing naar zijn diverse eerdere brieven waarop nimmer is gereageerd. 2.15. Bij brieven van 13 december 2005 en 8 februari 2006 is de klacht van 19 november 2005 door de Belastingdienst afgehandeld. 2.16. Bij brief van 19 april 2006 heeft de Ontvanger beslaglegging aangekondigd. De deurwaarder is niet tot beslaglegging overgegaan. 2.17. Bij brief van 12 mei 2006 heeft belanghebbende aan de Belastingdienst geschreven dat hij een klacht heeft ingediend bij de Ombudsman en heeft hij bezwaar aangetekend tegen de in rekening gebrachte vervolgingskosten. 2.18. Bij beschikking van 25 augustus 2006 is aan belanghebbende een bedrag van € 27 aan invor-deringsrente in rekening gebracht. 2.19. Bij beschikking van 28 augustus 2006 is aan belanghebbende een bedrag van € 39 aan invorderingsrente in rekening gebracht. 2.20. De aanslag IB/PVV 2001, de onder 2.4, 2.5 en 2.10 genoemde vervolgingskosten van respectievelijk € 14, € 71 en € 14, alsmede de onder 2.18 en 2.19 genoemde invorderingsrente zijn voldaan door (gedeeltelijke) verrekening met de op 31 augustus 2006 en 5 september 2006 opgelegde negatieve aanslagen 2003 en 2004. 3. Geschil, standpunten en conclusies van partijen 3.1. Tussen partijen is in geschil het antwoord op de volgende vragen: 1. Heeft de Ontvanger op 23 april 2004 belanghebbende terecht € 14 aan aanmaningskosten in rekening gebracht? 2. Heeft de Ontvanger op 19 mei 2004 belanghebbende terecht € 71 aan kosten van bete-kening van een dwangbevel in rekening gebracht? 3. Heeft de Ontvanger op 11 augustus 2005 belanghebbende terecht € 14 in rekening ge-bracht in verband met een hernieuwd bevel tot betaling? 4. Heeft de Ontvanger terecht invorderingsrente tot een bedrag van € 27 en € 39 aan belanghebbende in rekening gebracht? 3.2. Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat de vervolgingskosten en invorderingsrente hem ten onrechte in rekening zijn gebracht. 3.3. De Ontvanger is van mening dat de vervolgingskosten en invorderingsrente terecht in rekening zijn gebracht. 3.4. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het hoger beroep, vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en van de Ontvanger, ontvankelijkverklaring van het bezwaar en vernietiging van de beschikking. De Ontvanger concludeert tot ongegrondverklaring van het hoger beroep. 3.5. Elk van de partijen heeft voor haar standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van haar afkomstige stukken. 3.6. Daaraan is mondeling, behalve de inhoud van de voormelde pleitnotities, toegevoegd hetgeen is vermeld in het proces-verbaal van de zitting. 4. Beoordeling van het geschil Invorderingskosten 4.1. Tussen partijen is niet in geschil dat belanghebbende op de hoogte was van de belastingschuld zoals deze nader was vastgesteld bij de onherroepelijk vaststaande uitspraak op bezwaar van 26 maart 2004. 4.2. Tussen partijen is voorts niet in geschil dat de brief van 24 mei 2004 als bezwaarschrift tegen de vervolgingskosten dient te worden aangemerkt. 4.3. Het in rekening brengen van vervolgingskosten vloeit direct voort uit artikel 1 van de Kostenwet invordering rijksbelastingen (hierna: Kostenwet). Als vervolgingskosten terecht in rekening zijn gebracht, dienen deze te worden voldaan (Hoofdstuk XII, § 3, vierde lid, van de Leidraad Invordering 1990; tekst geldend tot en met 2003). Slechts in uitzonderlijke situaties kan worden afgewe-ken. In Hoofdstuk XII, § 3, vierde lid, van de genoemde Leidraad is hierover opgemerkt: Deze (strikt individueel te beoordelen) situaties doen zich alleen voor als de ontvanger van mening is dat het feit dat de belastingschuld niet tijdig is voldaan aan de belastingschuldige niet kan worden verweten en bovendien de invordering van vervolgingskosten – gezien de omstandigheden van het specifieke geval – onredelijk en onbillijk is. Als voorbeelden van redenen voor niet-verwijtbaarheid worden, kort samengevat, genoemd: een verhuizing, een ongeval, ernstige ziekte of overlijden van de belastingschuldige of een onvoorzien vertrek wegens dringende omstandigheden. 4.4. De vervolgingskosten die op 23 april 2004 en 19 mei 2004 aan belanghebbende in rekening zijn gebracht, respectievelijk € 14 en € 71, zijn terecht aan hem in rekening gebracht nu uit de stukken van het geding niet is gebleken dat het niet tijdig voldoen van de belastingschuld belanghebben-de niet kan worden verweten en evenmin is gebleken dat de invordering van genoemde vervolgingskosten onredelijk of onbillijk is. Hetgeen belanghebbende heeft aangevoerd omtrent het door de Belastingdienst zoekmaken van originele nota’s inzake ziektekosten geldt niet als reden voor niet-verwijtbaarheid. 4.5. Wat betreft de kosten verbonden aan het hernieuwd bevel tot betaling van 11 augustus 2005 is het Hof van oordeel dat de Ontvanger onbehoorlijk heeft gehandeld. Hiertoe zijn met name de volgende paragrafen van de genoemde Leidraad van belang. Daarbij merkt het Hof op dat voor zover wordt verwezen naar de wet, hiermee wordt gedoeld op de Invorderingswet 1990. 1. (Art. 25, § 1) Inleiding Op grond van artikel 25 van de wet kan de ontvanger onder door hem te stellen voorwaarden uitstel van betaling verlenen aan de belastingschuldige voor (een gedeelte van) de hem opgelegde belastingaanslag. […]. 4. (Art. 25, § 1) Houding van de ontvanger tijdens behandeling verzoek Gedurende de behandeling van het verzoek om uitstel van betaling handelt de ontvanger overeenkomstig het beleid dat wordt gevoerd als ware het verzoek toegewezen. Als er aanwijzingen bestaan dat de belangen van de Staat kunnen worden geschaad, kan de ontvanger ondanks het verzoek om uitstel wel invorderingsmaatregelen treffen. 11. (Art. 25, § 1) Geen invordering tijdens verleend uitstel Artikel 25, eerste lid, tweede volzin, van de wet bepaalt wat het gevolg is van het verlenen van uitstel van betaling: gedurende het uitstel wordt de invordering niet aangevangen dan wel geschorst. Tenzij in de leidraad anders aangegeven kunnen in de periode dat met betrekking tot een belastingaanslag uitstel loopt, ten aanzien daarvan dus geen invorderingsmaatregelen worden aangevangen of voortgezet en kan geen verrekening plaatsvinden. […]. 4.6. Naar het oordeel van het Hof had de Ontvanger eerst op het bezwaar tegen de vervolgingskosten van 24 mei 2004 behoren te beslissen alvorens tot het uitbrengen van een hernieuwd dwangbe-vel, met daaraan wederom te verbinden vervolgingskosten van € 14, over te gaan. Gesteld noch gebleken is dat belangen van de Staat konden worden geschaad welke, zonder uitspraak op het bezwaar van 24 mei 2004 te doen, een hernieuwd bevel tot betaling rechtvaardigden. Als zodanig belang kan niet worden aangemerkt het gegeven dat er tegen de aanslag zelf geen bezwaarschrift (meer) in behandeling is. Gelet hierop is het opnieuw in rekening brengen van vervolgingskosten – welke zijn geïnd middels verrekening – in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Op dit punt is het gelijk aan belanghebbende. Invorderingsrente 4.7. Gesteld noch gebleken is dat belanghebbende bezwaar heeft aangetekend tegen de beschikkingen inzake invorderingsrente. Evenmin is gebleken dat de Ontvanger daarop uitspraak heeft gedaan. Met de Rechtbank is het Hof dan ook van oordeel dat belanghebbende niet-ontvankelijk dient te worden verklaard voor zover zijn beroep zich richt tegen de in rekening gebrachte invorde-ringsrente. Het gelijk is op dit punt aan de Ontvanger. 4.8. Gelet op hetgeen hiervoor onder 4.6 is overwogen dient het beroep van belanghebbende gegrond te worden verklaard. 5. Slotsom Bij de uitspraak van de Rechtbank is het beroep van belanghebbende ten onrechte ongegrond verklaard. De uitspraak van de Rechtbank kan niet in stand blijven. 6. Kosten In beroep is niet gebleken van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand en ook overigens niet van kosten die volgens artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht kunnen worden begrepen in een kostenveroordeling op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. 7. Beslissing Het Gerechtshof, recht doende in hoger beroep: – vernietigt de uitspraak van de Rechtbank en, opnieuw recht doende: – vernietigt de kosten van vervolging die belanghebbende in rekening zijn gebracht bij het her-nieuwd bevel tot betaling van 11 augustus 2005; – verklaart het beroep inzake de kosten van vervolging voor het overige ongegrond; – verklaart het beroep inzake de invorderingsrente niet-ontvankelijk; – gelast de Staat aan belanghebbende het door hem gestorte griffierecht van € 106 te vergoeden. Aldus gedaan te Arnhem op 25 april 2008 door mr. D.V.E.M. van der Wiel-Rammeloo, voorzitter, mr. J.A. Monsma en mr. N.E. Haas. De beslissing is op dezelfde datum in het openbaar uitgespro-ken in tegenwoordigheid van mr. Snoijink als griffier. (W.J.N.M. Snoijink) (D.V.E.M. van der Wiel-Rammeloo) Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 25 april 2008 Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag (bezoekadres: Kazernestraat 52). Daarbij moet het volgende in acht worden genomen: 1. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd. 2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener; b. de dagtekening; c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht; d. de gronden van het beroep in cassatie. Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassa-tie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.